woensdag 18 september 2013

Over zevens en negens


Nederland verliest aan concurrentiekracht’ kopt het FD op 4 september jl. Nederland hoort niet meer tot de vijf meest concurrerende economieën van de wereld. Door slechte scores op innovatie en kredietverlening zijn we gezakt naar de achtste plaats.
Enkele dagen later meldt het CBS dat het aantal exporterende bedrijven in 2012 tot 125.000 is gestegen, 10% van het MKB (2010: 88.000 bedrijven = 7,7%; 2011: 100.000 = 9%).

Nederlandse bedrijven zijn daarmee exportgerichter dan die in andere  landen, het Europees gemiddelde ligt tussen de 6 en 7 procent. Toch heeft minder dan 1% van datzelfde MKB (12.000 ondernemingen) geïnvesteerd met het doel een blijvend belang in haar nieuwe markt(en) op te bouwen.
Kortom, we zien met elkaar dat we voor groei de grens over moeten, maar het ontbreekt aan strategische visie en aan durf (of mogelijkheden) om te investeren in een serieuze marktbewerking. Dagelijks zie ik om mij heen dat bedrijven hun lot in handen leggen van een agent die ze nauwelijks kennen maar die bereid is om op louter succesfee te werken, in plaats van gericht naar de juiste partner te zoeken op basis van strategische doelstellingen.

Liever alles een beetje dan enkele dingen heel goed doen. Het kenmerkt onze huidige manier van werken. Regelmatig valt het woord zesjescultuur. Ik ben bereid het een zeventjescultuur te noemen. In zijn algemeenheid doen we het niet slecht en scoren we hoger dan gemiddeld. Veel mensen zijn tevreden met een rapport vol zevens. ‘Kind, wat heb jij een mooi rapport, geen enkele onvoldoende, zelfs geen zesjes’. Volgens mij is het een lijst waar je helemaal niets aan hebt. Een rapport met allemaal zesjes en één negen, daar ben ik meer van onder de indruk. De wereld zit vol met zevens, daarmee kom je niet boven het maaiveld uit. Excelleer ergens in en de kans op succes neemt toe. Voor een gemiddeld goede voetballer die op alle posities uit de voeten kan is er geen plaats op het hoogste niveau, wel voor de allerbeste linksachter.

Ik zie dat ook in onze politiek. Er worden nog steeds geen echte keuzes gemaakt. Overal een beetje schaven en hier en daar een duwtje geven. Zo is een aantal zesjes een zeven geworden, maar zijn of worden al onze achten en negens nu ook een zeven. Ook dat heet nivelleren, waar zijn we nog de beste in? Onze kroonjuwelen, uitstekend presterende bedrijven inbegrepen, worden meer en meer overgenomen vanuit andere landen of voorbij gestreefd. Was de TU-Delft niet ooit wereldwijd geroemd? In de lijst van beste universiteiten ter wereld 2012 vinden we Delft niet meer terug in de top 100.

Eens, we moeten bezuinigen, maar doe dat niet overal een beetje. Maak keuzes! Innovatie en onderwijs zijn voor Nederland de belangrijkste verzekeringen voor de toekomst. Ga voor kwaliteit in plaats van kwantiteit. Neem de bizarre discussie over onze diplomatieke posten in het buitenland. Meer en meer ambassades en consulaten worden gesloten. Bernard Wientjes - voorzitter VNO-NCW - wil dat het kabinet die besluiten direct terug draait. Volgens hem moet ons land het hebben van de export en wordt juist die geraakt door het besluit van het kabinet. "Het is echt een punt dat we niet kunnen accepteren", stelde hij. Maar ook Wientjes heeft maar gedeeltelijk gelijk. Natuurlijk moet Nederland in alle economisch belangrijke regio’s goed vertegenwoordigd zijn. Maar goed heeft in mijn beleving te maken met kwaliteit, niet met kwantiteit. Op enkele uitzonderingen na ben ik niet onder de indruk van wat onze buitenlandse posten in de praktijk voor het Nederlandse bedrijfsleven kunnen doen. Dat heeft niet te maken met het enthousiasme van de mensen of het aantal beschikbare handen, maar met de senioriteit, ervaring en dus credibility op die posten. Dat geldt ook voor een aantal instituten in Nederland dat zich namens ons landsbestuur bezighoudt met ondersteuning van bedrijven die groei buiten onze grenzen willen realiseren. Ik chargeer maar een klein beetje als ik zeg dat het een bataljon goedwillende enthousiastelingen is die allemaal een zeven verdienen maar waarvan de meesten geen enkele buitenlandervaring hebben en zeker niet als ondernemer. Houdt onze buitenlandse posten vooral open maar zorg dat daar niet twee zevens maar één negen beschikbaar is. More value for less money.

Net als een ondernemer er beter aan doet enkele buitenlandse markten goed dan velen een beetje te bewerken, moet ook onze overheid keuzes maken. Kwalitatieve ondersteuning (in Nederland en op locatie) van de Nederlandse bedrijven en heel snel heel veel investeren in innovatie en onderwijs. Daarbij hoort ook het terugbrengen van het niveau van taalbeheersing en dus -onderwijs (ja, ook Duits) tot het niveau 9. Ook daarin waren we ooit uitblinkers.

 

maandag 12 december 2011

BRIC, kritische noot bij een hype

Brazilië, Rusland, India en China behoren tot de snelst groeiende economieën ter wereld. Gemakshalve duiden we dit illustere groepje aan als BRIC. Gevieren goed voor bijna 2,9 miljard wereldburgers, meer dan 41% van de mondiale bevolking. Volgens vriend en vijand een markt van zo´n enorme omvang, dat we er allemaal hardlopend naartoe moeten. Die 41% staat voor 17,8% van het totaal wereldwijde Bruto Binnenlands Product. Ter vergelijking, de EU neemt met 7,1% van de wereldbevolking 31,5% van het totaal BBP voor haar rekening.
Voor de begripsvorming nog een paar cijfers. Volgens opgave van het CBS waren de BRIC-landen in 2011 de bestemming voor 3,9% van onze (de Nederlandse) export, gezamenlijk net iets meer dan naar het in zeer zwaar weer verkerende Spanje. In die periode hebben we bijna vier keer zo uitgevoerd naar België en ging er zelfs 6x meer naar Duitsland dan naar de hele BRIC samen.

Op het gevaar af te worden weggezet als iemand die de realiteit van de toekomst van deze markten niet wil inzien, meen ik de overdreven aandacht voor de BRIC-landen te moeten nuanceren. Ik heb het gevoel dat er op grote schaal wordt gepapagaaid over deze nieuwe paradijzen voor exporterend Nederland. Op basis van de huidige cijfers is er in ieder geval weinig aanleiding om veel te investeren in deze bovengemiddeld lastig toegankelijke landen. De reden om wel voor een BRIC-land te kiezen moet dus liggen in de lange termijn. Dan bedoel ik dus niet om nu nog een graantje mee te pikken van het WK voetbal of de Olympische Spelen in Brazilië. Die business is vergeven. Ik kan mij daarentegen wel voorstellen dat het zin kan hebben om voorzichtig iets te laten wortelen. Het feit dat deze economieën groeien heeft veel te maken met de toenemende vraag uit binnenlandse markt. Dat impliceert echter geenszins dat aan die vraag slechts door import kan worden voldaan. Het overgrote deel van die consumptie kan lokaal worden geproduceerd. Sommige producten zijn er ´nog´ niet en worden in Europa en de VS ingekocht, maar de nieuwe markten maken grote stappen. De vraag is of men de Europese bedrijven over 3 of 5 jaar, net als ze een beetje uit de aanloopkosten beginnen te komen, ook nog nodig heeft? Ik sommige gevallen zal het antwoord ´ja´ zijn, in veel meer gevallen ´nee´. Wie een op lange termijn verdedigbaar concurrentievoordeel heeft, doet er zeker verstandig aan om zorgvuldig een marktentreestrategie voor een BRIC-land te ontwikkelen. Dat geldt ook voor wie er een bedrijf wil opzetten dat totaal gaat integreren in de binnenlandse markt. Zorg er wel voor over een heel lange adem te beschikken.

Beschouw dit betoog niet als een pleidooi tegen het ondernemen in of het exporteren naar de BRIC-landen, maar waak voor de hype en vraag u af of dichterbij niet sneller en eenvoudiger new business is te doen. Turkije, het Midden-Oosten en delen van Noord-Afrika, om maar wat voorbeelden te geven, zijn kleinere economieën, maar dat wil niet zeggen minder interessant. Niet de omvang en groei van de markt bepaalt hoe groot de kans is op succes, maar de mate waarin de markt interesse heeft in uw product. De tijd van ontwikkelingswerk is voor wat betreft de BRIC-landen voorbij. We hoeven er niet naartoe om onze kraaltjes te brengen, zij hebben hun eigen vraag en een grote economie is veelal beter in staat aan die eigen vraag te voldoen dan een kleine. Vul eens naar eerlijkheid het landenselectiemodel in uit mijn boek Marktentreestrategie (www.ondernemen.in/E-BoekMES). Scoort een van de BRIC-landen daarin hoog, dan heeft u er iets te zoeken, dan heeft uw bedrijf namelijk voor dat betreffende land een op lange termijn verdedigbaar concurrentievoordeel ten opzicht van lokale producenten of importen uit andere delen van de wereld.

zondag 11 december 2011

Hoeveel Griekenlanden zijn er?

Sinds in november 2009 de toen net aangestelde Minister van Financiën Giorgos Papaconstantinou onthulde dat zijn voorgangers stelselmatig valse cijfers over het begrotingstekort hadden gepresenteerd, beheerst de Griekse economie de economische katerns. Ondanks dat het BBP van Griekenland minder dan 2% van dat van de totale EU uitmaakt, veroorzaakte de bekendmaking onrust op de beurzen en zette de koers van de euro onder druk. Het effect van het nieuws is verstrekkender dan de kille cijfers.
Op zoek naar meer onthullingen stropen de media de wereld af naar vergelijkbare situaties. Italië, Spanje, Portugal en Ierland worden geslachtofferd. Zonder te stellen dat de veronderstellingen niet bewaarheid kunnen gaan worden, stoort mij het gemak waarmee men elkaar napraat.
Van de genoemde landen heeft Ierland met 60%, de EU-norm, de laagste staatsschuld als percentage van het BBP. Beter dan Duitsland, dat met meer dan 66% een historisch hoge schuld heeft. Minder ook dan Frankrijk waar de staatschuld al naar de 80% loopt.

Italië zit al vele jaren boven de 100%, maar heeft een econonische structuur die niet te vergelijken is met die van bijvoorbeeld Nederland. Ons land is op gezinsniveau bijna Europees Kampioen schulden maken. Ervan uitgaande dat de huizenprijzen wel blijven stijgen, kiezen wij massaal voor aflossingsvrije hypotheken, als het even kan gekoppeld aan een pensioen. Italianen, Spanjaarden en Portugezen hoeven daar helemaal niet aan te denken. Los van het feit dat er nauwelijks regelingen zijn, is er zo weinig vertrouwen in de overheid dat men daar het spaargeld zeker niet parkeert. Een ouwe sok is veiliger, met als gevolg dat het zwartgeldcircuit (Spanje naar schatting 20%, Italië 25% en Griekenland zelfs 30% van de witte economie) floreert. Officiële werkloosheidcijfers zeggen dan ook niet veel. Zelfredzaamheid vertaalt zich naar zwarte baantjes. Veel bewoners van de Europese kant van de Middellandse Zee zijn dan ook rijker dan we denken. Onderzoek in 2007 wees uit dat het vermogen van Italiaanse gezinnen gemiddeld 8,6 keer zo groot is als hun inkomen. In Nederland was het vermogen toen slechts 4,6 maal het gezinsinkomen. Wij hebben dan ook per persoon drie keer zoveel schuld als de gemiddelde Italiaan.

De Spaanse staatsschuld is opgelopen van 36,2% in 2008 naar 54,3% in 2009 en het vooruitzicht voor 2010 is een verdere stijging naar 66,5%. Ter vergelijking, de Nederlandse staatsschuld was in het goede jaar 2008 al 58,2%, hoger dus dan die van Spanje in het slechte jaar 2009.
De werkeloosheid in Spanje is met 18,8% niet historisch hoog, maar wel verontrustend. 
Het GDP per persoon bedroeg in 2009 € 23.000 tegen € 22.152 in 2006, het jaar dat de bomen tot in de hemel groeiden. Voor 2010 wordt een verdere groei voorzien tot € 23.800. Zet dat af tegen de deflatie in 2009 en de zeer geringe inflatie op dit moment, dan betekent dit een stijging van de koopkracht voor dat deel van de beroepsbevolking (80%) dat wel  een baan heeft. Gaat het daarmee goed in Spanje? Nee allerminst, er zijn terecht grote zorgen en er is gerede twijfel of de regering Zapatero in staat is het tij te keren. De problemen laten zich namelijk niet vergelijken met die van Griekenland en evenmin met die van Nederland of Duitsland.
Naast het imploderen van de bouwsector, jarenlang de pijler van de economie, is Spanje een van die landen met een enorm tekort op de handelsbalans. De export van Nederland naar Spanje bedraagt jaarlijks zo´n 12 miljard Euro, andersom is dat ongeveer de helft. Die verhouding geldt voor de meeste van haar belangrijke handelspartners. Structureel verdwijnt er te veel geld uit Spanje. Van oudsher is er export naar de Spaanstalige landen in Latijns Amerika, maar dat is onvoldoende om de handelsbalans gezond te krijgen. Het is dan ook verbazingwekkend dat Spanje wel veel doet om investeerders aan te trekken, goed voor de werkgelegenheid en voor de export op lange termijn, maar relatief weinig om nu de export te bevorderen.
Economisch krabbelen we wat op en wie geschoren wordt moet stil blijven zitten, maar voor wie het zich kan veroorloven zijn tijden van crisis bij uitstek geschikt voor ´landje pik´. Bedrijfspanden zijn tegen aantrekkelijke prijzen te koop of te huur en personeel is ruimer beschikbaar en minder veeleisend. Financiering is vaak moeilijker, maar wel goedkoop dankzij lage rentes.
Psychologisch is een recessie een uitstekend moment voor een marktentree. De nieuwe toetreder begint op nul en kan slechts (marktaandeel) winnen met een kostenniveau dat op minimale volumes is gebaseerd. Bestaande partijen zien hun omzet dalen en/of het marktaandeel slinken en worden gedwongen de kosten omlaag te brengen. Ze verzwakken daar waar de toetreder zich aan het versterken is. Het psychologisch effect van winnen of verliezen is op de markt en op de medewerkers van alle betrokken partijen enorm.
Meer over anticyclisch investeren is te lezen in mijn nieuwe E-boek Marktentreestrategie, te bestellen via www.market-entry-strategy.com.

Noordwijkerhout, april 2010

Mondiale krachtpatser

Denkend aan India duizelt het getallen. Alles is er meer en groter. Een ontwikkelingsland dat sneller dan denkbaar transformeert in een mondiale krachtpatser.
De 4e economie ter wereld met een middenklasse van 300 miljoen, meer dan de hele bevolking van de VS. Een land waar 1 op de 3 ondervoede kinderen in de wereld woont en  niet minder dan 15 miljoen van haar inwoners extreem rijk is.

Economisch gaat alles in mega. In 1991 werden er in India 150.000 auto’s verkocht, vorig jaar 10 miljoen. Het aantal mobiele telefoons stijgt maandelijks met 3 miljoen. In 2007 gingen er 72 miljoen mobieltjes over de toonbank. 180 miljoen huishoudens hebben televisie (in de VS 100 miljoen). In minder dan 2 decennia steeg het aantal TV-kanalen van een handvol naar 350.
Als columnist wordt je geacht overal een mening over te hebben. Als het om India gaat is dat niet zo simpel. Zakendoen met Indiërs is, zo weet ik uit ervaring, vaak gecompliceerd. Net als veel andere Aziaten zijn ze te vriendelijk om uw humeur te ontregelen met de mededeling dat de overeengekomen levering niet op tijd zal worden verscheept. Dat merkt u pas als het zover is. Wat u begrepen had als een afspraak wordt later uitgelegd als het begin van een gesprek. Aan de andere kant spreken 350 miljoen Indiërs Engels en is de zakelijk communicatie daarmee zelden een probleem. Ook qua infrastructuur doet India het goed, om over de ondernemersmentaliteit maar te zwijgen. In iedere Indiër schuilt een entrepreneur en ook op het mondiale toneel weert men zich steeds meer. Onze eigen Hoogovens, al weer heel wat jaartjes bekend als Corus, is sinds kort in handen van Tata. Een clubje van 350.000, over tal van branches verdeelde, werknemers en vorig jaar een winst van 62 miljard USD.

De grote zorg zit in die onstuimige groei. Over 25 jaar zal India naar verwachting 1,6 miljard inwoners hebben die allen enige vorm van welvaart zullen nastreven. Geen ander land ter wereld zal die voortgaande industrialisering en consumentenvraag meer merken. Een overweldigend energie- en milieuprobleem lijkt onafwendbaar. Daarnaast woont 70% van de bevolking op het platteland en is arm tot zeer arm. Omdat de banken niet thuis geven is kredietverlening aan boeren is in handen van woekeraars. Schandalig hoge rentes maken de situatie zo uitzichtloos dat zelfmoord op grote schaal voorkomt. Boeren zullen in toenemende mate naar de steden trekken. Nog veel bedreigender is het reële gevaar dat als de situatie van de armen niet verbetert, zij massaal in opstand zullen komen en de economie en samenleving totaal zullen ontwrichten. Als India is staat zal zijn het milieu te beschermen en de armen te betrekken in de economische groei, dan is er een enorm perspectief. Of dat lukt…… Ik houd mijn hart vast.

Deze tekst is in oktober 2008 geplaatst als column in Ondernemen.in Magazine

Even bellen

Mobiele telefoons kunnen verrekte handig zijn, zeker op reis. Vertragingsberichtje, snel overleggen over iets dat bij voorkeur nog dezelfde dag beslist moet worden, even thuis horen of alles goed is…. Kortom tal van goede redenen om het mobieltje te gebruiken.

Voor sommige mensen echter neemt het een veel belangrijker plaats in het dagelijks leven in.
Vrijdagmiddag, London City Airport, uurtje vertraging.
Tegenover mij in de kleine, bijna intieme, vertrekhal van dit Zestienhoven-achtige vliegveldje zit een yup. Geen gewone yup, een zakenyup. Het prototype. Begin 30, goed in het pak, modieus paars overhemd met, eerlijk toegegeven, een perfect bijpassende stropdas. Glimmende schoenen, een iets te opvallende gouden horloge en… een mobiele telefoon!

Waarom hij dat ding eigenlijk heeft? Niet alleen de hele vertrekhal kan moeiteloos en woordelijk verstaan wat hij zegt, het geluid moet tot ver buiten de luchthaven door vibreren. De andere kant van de lijn zou hem zo ook wel moeten kunnen verstaan dunkt mij. Naarmate het gesprek langer duurt neemt de irritatie onder de overige wachtenden toe. Het bijna ondoenlijk is om geconcentreerd iets te lezen of te schrijven, laat staan om zelf een (telefoon)gesprek te voeren.
Ik probeer uit te vinden van welke Multinational mijn orerende overbuurman President Directeur is. Als er zoveel te bespreken is dat kennelijk onmogelijk kan wachten dan moet hij toch minstens CEO zijn. Ik neem aan dat de andere kant van de lijn, dat horen we helaas niet, wel zinnige dingen te melden heeft. Deze kant kijkt erg belangrijk en zwaait regelmatig wild met zijn handen om zijn woorden kracht bij te zetten – heeft het apparaatje wellicht een klein ingebouwd cameraatje? – maar om nu de indruk te krijgen dat hier die wereldeconomie in het geding is, neen!
Die handen overigens, over liever gezegd die ene vrije hand, beweegt onophoudelijk. Friemelt aan zijn borstharen, of althans aan iets aan de binnenkant van zijn overhemd,  aan zijn neus, haar en nek en via de broekzak aan het wormvormig aanhangsel.

De prangende vraag, wat komt eerder een lege batterij in het lulijzer of de boarding call wordt na een vol uur opgelost. De batterij is kennelijk van uitzonderlijk kaliber. Yup heeft met het vrije oor kennelijk ook gehoord dat er vertokken gaat worden en neemt de benen.
Ik kijk hem na en heb even het idee dat hij zijn mobiele vriend tijdens het lopen niet eens meer vasthoudt. Dat het als vanzelf aan het hoofd gekleefd blijft zitten. Het zal wel gezichtsbedrog zijn..

Electrostalj

‘Buurman’, ‘ja buurman’, ‘ik hoorde dat jij volgende week naar Moskou gaat, wil jij een pakje voor een goede vriend van mij meenemen?
‘Natuurlijk buurman, ik neem aan dat er geen wapens, heroïne of andere ellende in zit!’.

Er zit een vrije zondag in het programma, uitstekend geschikt voor deze missie. Collega Fred en ik trekken ten strijde. Het adres was in duidelijk Sanskriet op een briefje geschreven. De hotelreceptie kon ons niet echt helpen. Een taxi was in ieder geval geen optie, we kregen de route per metro naar het juiste treinstation. Het had ons aan het denken moeten zetten.
Die metro is overigens een feest op zich. De frequentie van rijden is enorm en vele stations lijken wel en museum. Geen propje of peuk op de grond. Het repressieve systeem heeft ook voordelen.

Met het adresbriefje in de hand was een reisbiljet verkrijgen geen enkel probleem. Het tarief verraadde ook niets over de af te leggen afstand.
De juiste trein vinden gaat ook nog wel. Treinkaartje tonen aan een geüniformeerd iemand, dat was in de tijd dat dit verhaal speelde (1998) de meerderheid, vragend kijken, en er priemt een vinger in de richting van iets wat met wat fantasie en historisch besef als trein te herkennen is. Drie verschillende mensen dezelfde vraag voorleggen en bij drie keer hetzelfde antwoord ben je overtuigd. Dat is hem, instappen!
Hoe laat de trein vertrekt, wat de reistijd is, of er  nog moet worden overgestapt en waar we eruit moeten blijft vooralsnog ongewis. In deze trein naar niemandsland wanen we ons in Babel.
Kort en goed, de trein vertrekt en langzaam hobbelen we de bewoonde wereld van Moskou uit. Een prachtig circus begint zich te voltrekken. Om en om verschijnen er kooplieden in de wagon die iets omhoog houden en hun waar beginnen aan te prijzen, althans dat is mijn sterke vermoeden. Scheermesjes, 78-toeren platen, zeepjes, van alles passeert de revue. Niemand die iets koopt en zodra een verkoper is doorgeschoven naar de volgende wagon verschijnt er een nieuwe. Als het niet een verkoper is, dan is er wel een artiest die even op zijn handen gaat staan of iemand die wat zingt. Saai is de reis allerminst.

Ondertussen hadden wij nog geen idee wanneer de trein te moeten verlaten. Het idee dat wij zelf in staat zouden zijn om een match te kunnen maken tussen de naam op ons briefje en die op de plaatsnaamborden van de stations hebben we al snel laten varen. Maar daar vonden we het volgende op. Het adres tonen aan een medereiziger en bij ieder station heel vragend kijken. Als na enige tijd de persoon in kwestie uitstapt wordt de procedure herhaald, en voor de zekerheid ook maar een paar anderen ingeschakeld. Op een gegeven moment weet de hele trein waar wij moeten zijn, behalve wij zelf dan. Bij stop 22, voor het gevoel halverwege Novosibirsk, wordt het onrustig in het rijtuig. Vele vingers beginnen te wijzen en het rumoer neemt toe. Die rare westerlingen moeten eruit.
Daar staan je dan. We moeten een spoorlijn oversteken om bij de uitgang van het station te komen. Opvallend genoeg neemt niemand de daarvoor geconstrueerde brug. Nadere inspectie van dat ijzeren gevaarte maakt duidelijk waarom.
Maar, belangrijker, we zijn in Electrostalj, het reisdoel. Althans, dat dachten wij. Voorbijgangers wezen, na ons briefje bestudeerd te hebben, op een bus uit de tijd van de dat de Tsaren nog niet waren uitgevonden. Hoe lang zou dit weer gaan duren? We moesten ook nog terug. De onzekerheid sloeg toe. In een laatste poging alvorens onze missie als mislukt te bestempelen, een ongewisse busreis en het risico in deze contreien te moeten overnachten durfden we niet aan, spraken we een jonge vrouw aan. ‘Do you speak English?’. In een onvervalst Cockney en met een meewarige blik zoals alleen Engelsen dat kunnen kwam er een lang en duidelijk uitgesproken ‘Of course…’. We waren gered. Situatie uitgelegd en gelet op de verdere reistijd naar de eindbestemming van het pakje beloofde de dame plechtig dit bij gelegenheid te zullen afgegeven op het bestemde adres. Wij konden onze terugreis aanvaarden.
Een half jaar later ontving de buurman een brief van zijn vriend met de hartelijke dank voor prachtige geschenken voor zijn kinderen. Mission completed!

Charles de Gaulle

Sommige luchthavens hebben van die repeterende ervaringen. Vier keer ben ik op London Heathrow overgestapt op een intercontinentale vlucht. Even vaak kwamen mijn bagage en ik niet gelijktijdig op de plaats van bestemming. 100% foutscore dus.
Op Paris Charles de Gaulle heb ik zonder uitzondering ruzie met taxichauffeurs. Verder eigenlijk nooit ergens, maar daar gewis. Schelden doe ik al niet meer, vloeken of een middelvinger evenmin en de neiging om mijn koffer op de motorkap te laten vallen kan ik steeds vaker onderdrukken. Een minachtende blik, daar blijft het meestal bij.

Wat is er aan de hand?, hoor ik u denken.
Welnu, als ik naar Parijs moet dan is dat meestal voor een beurs. Het beursgebouw is een kilometer van vijf van de luchthaven. Ook de bij beursbezoek voor de hand liggende hotels zijn relatief dichtbij. U kent ze wel, die onpersoonlijke nieuwbouwdingen aan de rand van een bedrijventerrein. Iedere keer vraag ik mij weer af waar ik het aan verdiend heb om daar te mogen logeren. Te ver om te lopen vanaf het vliegveld, in ieder geval met bagage, maar ruim binnen geluidsafstand om geen enkele landende of vertrekkende Boeing te hoeven missen.

Dat taxichauffeurs niet zitten te springen om zo’n ritje, dat kan ik mij heel goed voorstellen. Door ervaring wijs geworden neem ik daarom neem ik eerst achterin de taxi plaats, koffer in de achterbak. Dan pas vertel ik mijn bestemming. Al diverse keren is mijn bagage op straat gezet en werd ik, zelfs onder bedreiging van geweld, uit de auto gezet. De volgende taxi uit het rijtje nemen is een zinloze missie. Als de voorste weigert, dan doet de rest het zeker niet. Ik mag mee naar het centrum van Parijs, en anders moet ik de bus maar nemen.
Daar zit op zich nog wel een logica is, nog goedkoper ook. Maar dan moet er in het vertrek van zo’n vervoermiddel wel enige voorspelbaarheid te bespeuren zijn. Met grote onregelmatigheid verschijnt er een busje dat, weliswaar zonder meerkosten, een sightseeing over het luchthaventerrein begint. Al met al lukt het zelden om de afstand van hooguit 5 km binnen pakweg een dik uur te volbrengen.

Na een hectische dag op de beurs even lekker douchen in het hotel, altijd wel een lift te scoren, en daarna genieten van datgene waar Frankrijk zo bekend om is, de keuken! Een  reputatie uit het verleden weliswaar, uit de tijd dat we nog niet wisten dat er heel veel landen zijn waar uitstekend wordt gekookt. De restauratieve voorzieningen van het hotel beperkten zich op de avond van dit verhaal tot een automaat in de lobby. Met de kennis dat op het vliegveld een aantal restaurants zijn vertrok ik samen met een collega te voet die kant op. Dik half uur doorstappen, maar er zat nog wel wat leven in de ‘beursbenen’. De richting wist ik wel, en bleek ook correct. Jammer dat er een runway op de route lag. Een onneembaar obstakel. Het werd dus een dik uur.
Het Sofitel op het luchthaventerrein serveerde een uitstekende maaltijd. Tevreden, maar nu wel te moe om terug te lopen, aanvaarden we de reis naar het hotel. Het Sofitel-busje bracht ons keurig bij de terminal. Taxi’s voldoende. Ik hoef niets uit te leggen denk ik. Na een half uur wachten in de februari koude kwam ‘ons’ busje. Ik kon het niet nalaten om bij de voorste wachtende taxi nog even een bagagewagentje onder de bumper te duwen. J’adore Paris!